'Mama, vertel eens wat over vroeger, toen jij klein was.' vroeg Olivia toen ik haar naar bed bracht.
Dus ik verfde mijn haren grijs, maakte een knotje, pakte mijn breiwerk en mijn kunstheup en ging in de schommelstoel zitten.
'Vroeger, toen ik klein was, woonde ik in Schiedam in een flat. Weet je wat dat is? Precies.
We woonden op de bovenste verdieping. Dat was vier hoog.
We hadden daar geen lift dus moest ik altijd heel veel trappen op en af.
Daarom heeft mama nu zo'n gestroomlijnd figuur. (....)
Als ik wilde spelen, dan moest dat altijd buiten op het speelplaatsje waar één klimrek en één schommel stond.
Er was ook een grasveldje.
Maar daar poepte Wodan altijd. Zo heette de hond van een jongen uit de buurt.
Die was fan van Feyenoord. Dat is een voetbalteam. Hij schreef dat ook overal, met een dikke stift op de brievenbussen. Andere jongens krasten dat dan weer door en schreven er Ajax.
Dat is ook een voetbalteam.
Dus op het grasveldje speelden we niet zo vaak. De grote jongens voetbalden daar ook altijd.
En die vond ik een beetje eng.
Alle kinderen uit de flats hadden een speciale lokroep voor hun mama's.
Want als je wat wilde vragen en steeds omhoog moest lopen, dat duurde te lang.
Dus dan gingen we onder aan de flat staan en riepen: 'Maaaaaah-maaaa, Súúú-san roept je, má-ham! Maaaaah-maaaa, Súúú-san roept je, má-ham!'
Als je een lange naam had, zoals bijvoorbeeld Samantha, dan zat je niet zo lekker in het ritme van die lokroep. Dan moest je dat heel snel zeggen.
'Maaaah-maaa, S'mantha roept je, má-ham!'
Soms moest je wel zeven keer roepen, want als mijn mama, jouw oma Haldis, aan het stofzuigen was ofzo, dan hoorde ze dat natuurlijk niet.
Dan kwam ze boven aan de reling van de galerij staan en schreeuwde vriendelijk: 'WAT ÍS ER??!!'
Ja, net als ik tegen jou, als je me twintig keer roept, ja.
En dan vroeg ik om een snoepje of zo. En dan deed oma Haldis dat in een plastic zakje en dan gooide ze dat zó, ploep, vier verdiepingen naar beneden.
Of ze gooide een bal. Of een pop.
Een bal was het leukste. Die stuiterde dan soms tot aan de tweede verdieping weer omhoog.
Precies aan de overkant, in de andere flat, woonde mijn vriendinnetje en als je heel hard riep, kon je met elkaar praten vanuit de galerij.
En naast ons woonde mijn buurjongetje Ralph. Daar speelde ik ook heel veel mee.
Die was dol op Star Wars. Dat is iets voor jongens, met ruimteschepen enzo.
Als het regende? Dan speelden we binnen. Of op de galerij.
Met onze skelters reden we dan heen en weer of we zetten een tent op.
Oma Haldis zat altijd met de buurvrouw buiten op de galerij te kletsen en koffie te drinken.
En Caballero zonder filter te roken.
Onder ons woonde een mevrouw. Die leek op Anita Meyer. Die ken je niet.
Ralph en ik deden wel eens een plastic zakje aan een touwtje en dan was dat onze vlieger.
Of we lieten het zakje heel langzaam naar beneden zakken en soms stopte Anita Meyer er dan iets lekkers in.
Ik deed het een keer met een vuilniszak, omdat die groter was, maar toen zat er toch nog steeds maar één snoepje in. Dat was jammer.
Om de hoek zat de groenteboer. Toen ik heel klein was, noemde ik die de 'Naantjesm'neer'.
Naantjes. Van banaantjes. Ja, da's grappig hè.
Nee, ik vond het niet erg dat we geen tuin hadden.
Ik wist niet eens wat een tuin was.
Ik was altijd buiten op het speelplaatsje. Met mijn fietsje of op mijn rolschaatsen.
Van die blauwe met geel. Daar was ik zo blij mee.
Het speelplaatsje was mijn tuin.
En het huis waar we woonden was heel klein.
Ik vond het daar fijn.
Nu slapen jij. Jaja, tuurlijk ben jij wel blij met een tuin. Ik ook hoor.
Nee Wodan is allang dood.
Trusten, poppetje.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten